De kunst van het in- en uitbreken
Het was niet de beste zomerdag, die eerste juni in 1913, toen J. Maas, bewaarder 2e rang bij het Huis van Bewaring op de Minderbroedersberg in Maastricht aan zijn ronde langs de cellen begon. Het was slechts 10 graden buiten, en werken op een zondag was natuurlijk al geen pretje. De dag was meestal onderbezet. Maar goed, iemand moest de gevangenen in de gaten houden. Zijn eerste ronde om kwart over een was rustig verlopen. Stephan Will, een 43-jarige mijnwerker uit Duitsland die voor inbraak en diefstal vast zat, liep rustig door zijn cel en keek de bewaker langzaam na toen hij langs liep.
De tweede controleronde begon Maas omstreeks kwart over twee. De onderafdeling was zeer rustig dus vervolgde Maas gestaag zijn route naar boven toe. Hoe dichter hij echter bij cel nummer 29 kwam, hoe meer hem het gevoel bekroop dat er iets mis was. De zware ijzeren deur leek niet meer op zijn plaats te zitten. Hij was uit de scharnieren getild en aan de kant gezet. Van de gevangene, mijnwerker Stephan Will, was geen spoor meer te bekennen…
Maastricht vanuit de lucht gezien. Links de Sint Servaas- en Sint Janskerk. Boven centraal de Minderbroedersberg met het gerechtshof in de voormalige Minderbroederskerk en daaraan vast het Huis van Bewaring.
Drie jaar was de eis van de officier van justitie geweest en drie jaar kreeg hij. Hij kon het niet geloven. Drie jaar lang zou hij de cel in gaan vanwege een paar kleine inbraken waarbij hij nauwelijks schade had toegebracht of ook maar enigszins waardevolle spullen had gestolen. In zijn eigen bescheiden mening dan. Stephan Will was met zijn 1 meter 76 groter dan de gemiddelde man in die tijd. Donkerblond, een lichte baard, blauwe ogen en getatoeëerde borst maakten van hem een opvallende verschijning. Dat, en zijn plaats als verdachte in een aantal inbrekingszaken.
Op 13 mei 1913 stond hij tijdens een openbare zitting in de Arrondissementsrechtbank te Maastricht terecht voor onder meer inbraak en diefstal. Maar liefst zes getuigen waaronder een Rijksveldwachter waren opgeroepen. Zonder dat Will het wist was hij tijdens zijn nachtelijke zoektocht door brigadier luitenant der rijksveldwacht Limmel, Gerardus Houtermans, achtervolgt. Die verklaarde in de nacht van 3 op 4 april 1913 “eene manspersoon op het erf van getuige Pieters te Meerssen [te hebben zien lopen]. Ik zag hem vervolgens van daar gaan naar het erf van getuige Karel Zuijderhoudt, waarop de zich door dezen bewoonde villa Wijckerveld bevindt. Hij ging de aldaar staande remise aan den voorkant binnen en na geruimen tijd binnen te zijn gebleven zag ik ze hem aan de achterkant verlaten. Hij ging vervolgens weer naar het erf van getuige Pieters, waarop de door dezen bewoonde woning staat. Aldaar stond hij een ogenblik aan de poort der remise te werken, vervolgens hoorde ik de poort over den grond schuiven en ging hij de remise binnen, het was toen ongeveer twee uur [’s nachts]. Ik ging in zijn richting, toen ik echter in het licht kwam liep hij hard weg, achter het kippenhok in. Aldaar vond ik dien man op den grond liggen.”
Villa Wyckerveld rond 1900.
Houtermans bevestigt aan de rechter dat de man op de terechtzitting dezelfde is als die hij die avond heeft aangehouden na de achtervolging. Hij had op dat moment zelfs dezelfde jas aan als op die avond, waarin de veldwachter na aanhouding een schroevendraaier, vier lopers, een boor, vier sleutels (waarvan een met afgebroken baard) en een elektrisch zaklantaarntje vond.
Will zou zich echter niet zo snel gewonnen geven. Nadat Houtermans zijn kwaliteit bekend maakte aan de inbreker en hem op de hoogte stelde dat hij bij deze verdachte was van “huisvredebreuk en van diefstal en van poging tot diefstal met braak, inklimming en gebruikmaking van valsche sleutels”, werd hij gearresteerd en overgebracht naar het politiebureau van Wijk-Maastricht. Will had andere plannen en probeerde de rijksveldwachter onderweg om te kopen voor het bedrag van vijf Duitse mark. Hoewel Houtermans uitdrukkelijk liet weten dat hij dit niet mocht doen, en daarmee nogmaals in overtreding was, beloofde Will nog herhaaldelijk eerst vijf en vervolgens tien mark als Houtermans hem in vrijheid liet gaan. In het verhoor van de verdachte bekende Will inderdaad “aan den rijksveldwachter bij mijne aanhouding eerst vijf, daarna tien mark te hebben aangeboden indien hij mij vrij liet gaan. Ik begreep dat ik met een politiedienaar te doen had. Hij had mij dit ook gezegd. Het was te verleidelijk om niet te trachten door geldaanbieding vrij te komen.”
Over de redenen voor zijn inbraken en diefstallen is Will duidelijk; hij heeft geen vaste woonplaats of baan. Toen hij zich op de terreinen begaf, was dat om een slaapplek voor de nacht te zoeken. Hij had niet de intentie om zaken te stelen, maar kon het ook niet laten om sommige voorwerpen, die hem toegang tot de remises op het erf gaven, te laten liggen. In de tweede remise had hij ongeveer een uur op een hooizolder geslapen, om rond twee uur zijn weg terug te maken naar de eerste remise, alwaar hij door rijksveldwachter Houtermans werd geattapeerd. Will erkende ook dat hij enkele dagen eerder, zwervende door Maastricht, zich eveneens al onwettig toegang verschaft had tot een woning, ditmaal met de uitdrukkelijke intentie “om te zien of daar ook iets van mijne gading aanwezig was om weg te nemen en mij toe te eigenen.” In de jas die hij uiteindelijk uit de woning meenam, vond hij een sigarenkoker, twee portretten en een stuk hard papier (dat uiteindelijk een 15-daags abonnement op de Belgische Spoorwegen bleek te zijn) die hij, al vluchtende, allemaal verscheurde en weggooide.
Het Huis van Bewaring en de westgevel van het gerechtsgebouw met achterliggende binnenplaats omstreeks 1920. Op de achtergrond de Sint Servaas- en Sint Janskerk.
Hoewel hij niet heel berouwvol leek om zijn daden, liet hij wel duidelijk weten een fiets, waarvan hij ook verdacht werd die gestolen te hebben, niet weggenomen te hebben. Hij zei de inbrekerswerktuigen die op de zitting aanwezig waren te herkennen, die had hij bij zich gehad om, “als de nood aan de man mocht komen en ik geen werk kon bekomen, inbraak te plegen.” Verder bleef hij bij zijn verklaring “dat ik alle deuren openvond, zoodat ik van mijn inbrekerswerktuigen geen gebruik heb gemaakt.”
Jacobus Mostard, 20 jarige chauffeur van Karel Zuijderhoudt, bewoner van Villa Wyckerveld, dacht daar het zijne van. Hij vond namelijk in de ochtend van vier april de afgebroken baard van een van de sleutels terug. Hij had ontdekt dat de remise (koetshuis), die hij de avond er voor wel dicht, maar niet op slot had gedaan, open stond en was vervolgens op onderzoek gegaan. Een vertrek naast de remise, waar twee rijwielen waren opgeslagen, was afgesloten met een glazen deur. In het slot van die deur bleek de sleutel van Will te zijn afgebroken. Voor zo ver het ‘geen gebruik maken van’…
Voor de rechter was het allemaal wel duidelijk. De getuigenissen van de eigenaren en de bekentenis van de verdachte maakte dit tot een gedane zaak. Drie jaar had het openbaar ministerie geëist? Drie jaar zou het worden!
Het grondplan van het de onderste verdieping van het cellencomplex van het Huis van Bewaring. Situatie van 1969.
De zitting was voor Stephan Will niet de eerste kennismaking met het gerecht geweest. Bij zijn verhoor in 1913 beantwoorde hij de vraag of hij al eerder met justitie in aanraking was gekomen met een volmondig ja. Ook toen vanwege diefstal.
Op maandag 10 juni 1912, nagenoeg een jaar eerder, stond hij ook al voor de rechter in Maatricht. Hij werd toen verdacht van het stelen van twee herenrijwielen, inclusief bijbehorende regencapes, behorende tot de jonkheren Paul Ernst en George Louis Van der Maesen de Sombreff uit Hulsberg. Een van die rijwielen had hij inmiddels naar Aken gefietst en daar voor 50 mark verkocht. Het tweede rijwiel had hij in een perceel koren verstopt, om later op te halen. Bij terugkomst zag hij een menigte mensen staan bij het veld en sloeg op de vlucht, waarna hij door een lid van de marechaussee werd gegrepen. Daarbij werden de verdiende 50 mark in beslag genomen en aan de eigenaar teruggegeven. Will werd toen tot zes maanden gevangenisstraf veroordeeld die hij netjes uitzat, deels in de hulpstrafgevangenis van Maastricht en deels (vanwege plaatsgebrek) in Breda, waar zijn gedrag als ‘goed’ werd bestempeld. Kennelijk was zijn zoektocht naar werk daarna echter ook niet zo succesvol, gezien zijn nachtelijke avonturen amper een half jaar na vrijlating.
Het inschrijvingsregister van de gevangenis te Breda, waarin Stephan Wills kenmerken genoteerd werden. Onderaan zijn eigen handtekening. 1912.
Hoogstwaarschijnlijk had Will al langer problemen een ‘normaal’ leven op te bouwen. Hij werd op 31 december 1869, oudjaarsdag, geboren in het kleine Burkhards, zo’n 60 kilometer ten noordoosten van Frankfurt am Main, deelstaat Hessen. Pas 16 dagen later werd hij in de lokale evangelische parochie gedoopt. Daarbij was alleen zijn moeder, de ongehuwde Katharina aanwezig. Zij was zelf een dochter van de al overledene ongehuwde Juliana Will. Stephan had zijn achternaam dus van zijn oma geërfd en zijn vader waarschijnlijk nooit gekend. Het moet een moeilijke jeugd zijn geweest, om op te groeien met een alleenstaande moeder, als onwettig geboren kind in het kleine religieuze dorpje. Mogelijkerwijs had Stephan al van jongs af aan geleerd voor zichzelf te moeten zorgen en niks van anderen te verwachten. Het gevangenenregister van Breda vermeld wel dat Stephan lager onderwijs genoten had. Zijn handtekening en naam zette hij zelf in de registers. Hij vermeldde in Breda eerlijkheidshalve dat hij nóg vaker in aanraking was geweest met justitie. In voorgaande jaren zou hij al periodes van vier jaar, één jaar, veertien dagen, drie dagen en zes weken vast hebben gezeten voor eerdere vergrijpen. Vast werk en een stabiel leven zaten er kennelijk voor Stephan, die getrouwd was maar over wiens vrouw we niets horen in de rechtszaken, niet in.
Luchtfoto van het plaatsje Burkhards, met midden in het dorp de Evangelische Kerk, 2019.
Extract uit het doopregister van de ‘Pfarrei Burkhards’, in 1913 ten behoeve van de rechtszaak tegen Will opgestuurd aan de rechtbank Maastricht.
Dat Will goed voor zichzelf kon zorgen, merkte ook gevangenbewaarder J. Maas. Na het aantreffen van een lege cel waarvan de deur uit de scharnieren was verwijderd, spoedde hij zich naar brigadier J. Nortier, die beneden aan het bureau dienst had om hem direct op de hoogte te stellen. De tweede bewaarder, J. Ackermans, die tussen de middag thuis was gaan lunchen, kwam op dat moment binnenlopen en werd ook direct verwittigd. Onmiddellijk werd door hen drieën het gebouw uitgekamd en werd er bericht gestuurd aan de Officier van Justitie, de voorzitter en de secretaris van het College van Regenten over de gevangenis, de commissaris van de politie en de wachtmeester van de marechaussee.
Directeur Botzen bracht, nadat hij de brigadier en bewaarders overhoord had, verslag uit van het onderzoek aan het college: “Door de ijzeren bouten uit de beide scharnieren te lichten ’t geen hem niet veel moeite kostte, heeft hij verder met behulp van een stuk ijzer ’t welk hij van de krib heeft gebroken, de deur zijner cel kunnen verwijderen en heeft voorts zijn weg gevonden over den gang der bovenafdeeling naar de trap welke toegang geeft tot den zolder. De zolderdeur heeft hij - op welke wijze is nog niet gebleken – open gekregen, is door een der dakramen geklommen en verder over het dak in het Gerechtsgebouw gekomen; vandaar heeft hij zijn weg naar buiten gezocht.”
Aangezien J. Maas bij zijn eerste ronde, om kwart over een, de gevangene nog rustig door de cel zag lopen terwijl die bij zijn tweede ronde, om kwart over twee, verdwenen was, moet de ontsnapping dus binnen een uur plaats hebben gevonden. De directeur vermeldde nog het volgende: “In de cel lag alles dooreen. De stoel was van de ketting doordat de sport er was uitgerukt. Het beddegoed lag slordig op de krib en op den vloer lag eene hoeveelheid kalk. De vluchteling heeft eerst getracht uit te breken door een gat door de zoldering te maken hetgeen niet door den bewaarder is gezien doordat het gat in den hoek boven de celdeur was gemaakt. Ook het ijzer waarmede hij de celdeur zal hebben geforceerd en tevens heeft gebruikt om het gat in het plafond te maken is in de cel gevonden. Met achterlating van zijn buis en zijne klompen is hij in Rijksonder- en bovenkleding gevlucht.”
De binnenplaats van het voormalige Huis van Bewaring, nu Universiteit van Maastricht, 2019.
De volgende morgen ontdekte de directeur nog dat de ijzeren stang die werd gebruikt voor het openen en sluiten van het celraam verdwenen was. Verder zou hij volgens de kranten, nadat hij via het dak in het naastgelegen rechtsgebouw was gekomen, aldaar het kantoorjasje van een kantoorklerk hebben kunnen bemachtigen ter vermomming. Ook wist hij de fiets van de zoon van de conciërge te stelen, waarmee hij over het muurtje van een binnenplaats was geklommen. Vervolgens is hij zo langs het kantoor van de marechaussee gelopen en de Minderbroedersberg af gefietst. Daarmee had volgens de krant de “Pruis […] een brutaal stukje werk geleverd.”
Door de regenten (het bestuur van de gevangenis) werd de sluwheid van de uitbreker in een brief aan de minister van justitie verder toegelicht. Daarbij werd het incident aangegrepen om de staat van de gevangenis eens goed aan te kaarten. De voortvluchtige werd een ‘gevaarlijk individu [en een] zeer handig inbreker’ genoemd, die met de ‘uiterste geslepenheid’ te werk was gegaan. Het tijdstip en de dag waren bewust uitgekozen, aangezien er op zondagmiddag ‘geen telegrafische of telefonische verbinding verkregen kon worden.’
De ramen op de zolders, waardoor Will had kunnen ontsnappen, waren al langere tijd in bouwvallige toestand, waardoor ze ontvluchting niet zou beletten. Dit was al eerder gemeld, maar zonder antwoord. Ook een trap die toegezegd was maar nog niet gerealiseerd, had de ontsnapping kunnen verhelpen, aangezien de surveillerende bewaker de voorbereidingen dan waarschijnlijk gehoord kon hebben. Volgens de regenten trof het personeel dan ook geen enkele blaam. Sterker nog, ze waren blij dat de dienstdoende bewaker Will niet tegen het lijf was gelopen tijdens diens vlucht, aangezien hij de ijzeren stang, die hij van het venster had gehaald, waarschijnlijk mee had genomen om als wapen te gebruiken, mocht hij in de problemen raken.
In hun algemene vergadering van 17 juni 1913 behandelden de regenten het rapport dat door de minister aan hen was toegezonden over het incident. Ze reageerden dat ze zich in de strekking van het rapport konden vinden, maar hadden toch enkele opmerkingen. Vooral de opmerking dat er niet genoeg rekening gehouden zou zijn met de beruchte inbreekkwaliteiten van Will schopte hen tegen het zere been. Juist vanwege die eigenschappen werden elke nacht de bovenkleederen van Will ingenomen, en werd hij in cel 29 geplaatst, ‘die het meest onder het oog komt, als liggende juist tegenover den gang’.
Met de slotconclusie, waarin de directeur werd verweten niet te sturen, leiden of bevelen, werd geheel accoord gegaan. De schuld daarvan legden ze deels bij de directeur, die niet eens Frans en Duits sprak, terwijl er vaker gevangenen werden vastgehouden die het Nederlands niet machtig waren, en deels bij het gebouw. Het was overvol en niet te overzien. In 1913 werden 25 mensen preventief gevangengezet, terwijl er maar 18 cellen waren. Ook de bewaking liet, zeker op zondag, te wensen over. Hoewel deze feiten de regenten voortdurend met zorg vervulden, had er ondanks eerdere brieven aan de minister geen verandering plaatsgevonden. Ook nu niet…
Artikel over de ontsnapping in de Maasbode, 3 juni 1913.
Ondertussen probeerde Stephan Will zo snel en zo ver weg als mogelijk van Maastricht te komen. In juli werd hij voor het laatst in Limmel gezien, zijn signalement was door de Marechaussee inmiddels telegrafisch verspreid. Kennelijk poogde Will terug te keren naar de Heimat. Het eerstvolgende bericht dat we over hem in de kranten aantreffen, in augustus van dat jaar, spreekt namelijk van zijn aanhouding in Gießen, dat hemelsbreed zo’n 50 kilometer van zijn geboortedorp Burkhards ligt. Blijkbaar probeerde Will terug te keren naar de omgeving waar hij opgroeide. Was hij het leven van inbreken, gevangenzitten en op de vlucht zijn moe? Wilde hij terug naar de plaats waar zijn moeder hem al die jaren in haar eentje had opgevoed? Waar hij ook naar op zoek was, de politie kon hij niet blijvend ontlopen.
Aangezien de Duitse justitie ook nog een appeltje met hem te schillen had werd hij in de gevangenis in Gießen vastgezet. Niet dat dat hem kon tegenhouden. Het Algemeen Handelsblad berichtte op 27 augustus dat Will inmiddels ook uit de gevangenis daar was ontsnapt en weer op vrije voeten was. Op weg naar Burkhards? We zullen het nooit weten. Geen verdere berichtgeving over Stephan Will duikt daarna nog op. Maar het was wel een ‘troost voor het gevangenispersoneel te Maastricht’ , aldus de Limburger Koerier!
Tim Sijbers
Wil je het hele verslag van bewaker Maas lezen over hoe hij de lege cel aantrof? Dat kan! Het verslag van bewaker Maes staat namelijk op Wat Staat Daer, zodat je zelf kan oefenen met dit oude Nederlandse schrift.
Bronnen
- Regionaal Historisch Centrum Limburg, archief 07.A02 College van regenten en van de directeur der gevangenissen te Maastricht, 1817-1939, inventarisnummers 9, 152, 255, 297 en 405.
- RHCL, archief 08.009 Arrondissementsrechtbank en Officier van Justitie te Maastricht, (1807) 1842-1939 (1957), inventarisnummers 218 en 222.
- Brabants Historisch Informatie Centrum, archief 55 Gevangenissen in Breda, 1815-1940, inventarisnummer 153 Inschrijvingsregisternummer 8725.
- Ingrid M.H. Evers, De Minderbroedersberg, Maastricht Silhouet 54 (Maastricht 1999).
- https://de.wikipedia.org/wiki/Burkhards [raadplegingsdatum 30-07-2019].
- Een beroepsuitbreker, ‘Algemeen Handelsblad’, 27-08-1913.
- Een gevangene ontvlucht, ‘De grondwet’, 03-06-1913.
- Uit de gevangenis ontvlucht, ‘De Maasbode’, 03-06-1913.
- Berucht in- en uitbreker, ‘De Nieuwe Koerier’, 07-06-1913.
- Weer in de gevangenis, ‘Leeuwarder Courant’, 07-08-1913.