Maastricht en zijn bier in de 16e en 17e eeuw. Het was voor de Maastrichtse overheid in de zestiende en zeventiende eeuw een zware opgave om haar eigen brouwers ervan te overtuigen dat zij voor de Maastrichtse burger niet alleen zwaar bier, zogenaamd dikbier, moesten brouwen maar ook dunbier. Dit laatste was een goedkoop soort bier dat een groot gedeelte van de bevolking moest vrijwaren van het drinken van - meestal vervuild - drinkwater.
dik en dun bier
Hoe de overheid haar best ook deed, het was bij de Maastrichtse brouwers aan dovemansoren gericht. Zij brouwden immers het beste dikbier in de verre omgeving en verdienden er een goede boterham aan.
Dat zat de Maastrichtse overheid hoog, want door deze eenzijdige mentaliteit ontstond een aantal problemen. Zij verplichtte daarop de brouwers beurtelings dik- en dunbier te brouwen. Hieraan zaten de nodige financiële haken en ogen voor de overheid. Het kostte de stad natuurlijk inkomsten want het dikbier bracht meer accijnzen op dan het dunbier en de overheid kon (ook toen) met moeite de eindjes aan elkaar knopen. Hoe dan ook, deze verplichting hield niet lang stand. Afgezien van het aspect van de volksgezondheid, zou het tekort aan dunbier in de stad – daar ging de stedelijke overheid van uit - voor maatschappelijke onrust kunnen zorgen, maar daar zou het zeker niet bij blijven.
Een middeleeuwse brouwerij
Het (te) uitbundig gedrag van de Maastrichtse burgers als gevolg van de consumptie van het uitstekende Maastrichts dikbier op zon- en feestdagen (dat waren er toen nogal wat) viel bij de geestelijkheid niet in goede aarde met het oog op het vervullen van de religieuze plichten door de kerkgangers. Door het overmatig biergebruik werden daarnaast de openingsuren van tapperijen en herbergen behoorlijk opgerekt. De kerkelijke plicht en werden verzaakt en op straat liepen nogal wat beschonken Maastrichtenaren die voor de nodige onrust zorgden. Het werd dus volgens de stedelijke overheid tijd hier een stokje voor te steken.
De overheid vaardigde op 12 oktober 1592 een ordonnantie uit die er niet om loog. Van toen af aan zou uit een ander vaatje worden getapt. Het moest maar eens afgelopen zijn met het ongebreideld tappen en drinken. De herbergen mochten voortaan niet meer vóór de middag en na 8 uur ’s avonds tappen, zodat de orde en rust op straat konden terugkeren. Wie veronderstelt dat hiermee de zaak afgedaan was, vergist zich deerlijk. Er was immers veel meer aan de hand.
Vanaf 12 oktober 1592 mocht er niet meer voor de middag of na acht uur ’s avonds getapt worden. Maar die maatregel had weinig effect. Allereerst gingen Maastrichtenaren in toenemende mate in het aangrenzende Luikse Sint Pieter hun dorst lessen. Ze gingen er broodnuchter heen en keerden beneveld terug. Het dunne en dikke bier van Sint Pieter was goedkoper omdat de accijnzen er aanmerkelijk minder hoog waren dan die in Maastricht. De Maastrichtse overheid zocht naar wegen om deze stro om bierdrinkers, waaronder zich veel militairen van het garnizoen bevonden, naar Sint Pieter in te dammen. Allerlei bepalingen om de Maastrichtenaren en de militairen uit Sint Pieter te houden, liepen echter op niets uit.
Kuipers aan het werk
De Maastrichtse overheid kon overigens niet nalaten de brouwers van Sint Pieter dwars te zitten. Dit was al een oud zeer. Uiteindelijk lukte het haar via artikelen van de mout- en de korenwaag de brouwers van Sint Pieter met het hoge Maastrichtse accijnstarief op te zadelen. Het ging hierbij om het gegeven dat de brouwerijen en de herbergen weliswaar op het grondgebied van Sint Pieter lagen, maar - zo werd duidelijk gesteld – “in de fortificaties deser stadt begrepen” waren.
Toch waren met het Sint Pieterbier de moeilijkheden voor de Maastrichtse overheid inzake het brouwen en het verkopen van bier niet van de baan. Er bestond namelijk nog een zogenoemd Maastrichts privilege. Om dit uit de doeken te doen, moeten wij terugkeren naar de situatie waarbij de brouwers van Maastricht liever dikbier brouwden dan dunbier.
Er ontstond door deze bijna onuitroeibare brouwersmentaliteit een potentieel afzetgebied voor dunbier in Maastricht. Dit had tot gevolg dat brouwers uit het Luikerland zich massaal vestigden aan de grenzen van de stad en de Vrijheid van Maastricht om deze leemte met hun dunbier - waarvan de prijs beduidend lager lag dan in Maastricht - aan te vullen. Dit werd een zware politieke kwestie waaraan de Maastrichtse brouwers mede schuldig waren.
De overheid stuurde in 1597 en 1598 haar pensionaris Meijdael naar de Luikse overheid met de boodschap het privilege van het grensgebied met Maastricht te respecteren. Dit hield in dat: “...dije bruwerijen van een halffve mijle rontomme dess stadt nijet toe te laeten te bruwen...”. De politici van het Luikerland hielden aanvankelijk de boot af en zo bleef de kou in de lucht hangen. De Maastrichtse overheid had het uiterste gedaan. In ieder geval konden de Maastrichtse brouwers (die nota bene de aanstichters van de ontstane situatie waren) haar in deze kwestie geen verwijten meer maken.
Binnen de stad en vrijheid van Maastricht was het bij de brouwers onderling echter niet alles pais en vree. Mede door de bierproductie van het Luikerland ontstond binnen de stad een grote concurrentieslag tussen de brouwers en de moutmakers enerzijds en de brouwers onderling anderzijds. Het gevolg hiervan was dat de bierprijzen onder grote druk kwamen te staan en ... tegelijkertijd de bieraccijnzen.
Door: Jo Boetsen (met medewerking van Henk Thewissen), Regionaal Historisch Centrum Limburg.
Over deze bierproblematiek in Maastricht kunt u verder lezen in: De (goede) ambachten van Maastricht 1135-1795, door dr. Henk Thewissen (Ook verkrijgbaar bij het Regionaal Historisch Centrum Limburg).
De archiefsprokkel downloaden: 'Maastricht en zijn bier in de 16e en 17e eeuw'.