Het was rond etenstijd op 17 april in het jaar 1926. Er klonk gerommel in de verte, komende vanuit de Maas. De oude Servaasbrug (toen nog Maasbrug of simpelweg dé brögk geheten) trilde hevig. Een van de pijlers van de oude brug vertoonde barsten en snel daarna stortte de brug gedeeltelijk in. De stenen verdwenen in het water dat er onderdoor raasde.
Vanuit de stad werd zowel ontdaan als jubelend gereageerd. De brug stond namelijk al enkele jaren flink ter discussie. Om het groeiende vrachtverkeer op de Maas meer ruimte te bieden moest er iets gebeuren met de brug. Ook het loop-, fiets- en rijverkeer was in dergelijke mate toegenomen dat de oude, smalle brug het niet meer allemaal verwerkt kreeg. De brug was immers de enige oversteekplaats van de west- naar de oostoever van de rivier in de regio. Voorstanders van grote plannen om de brug te slopen en te vervangen met een modern bouwwerk dat aan al deze problemen een oplossing bood waren dan ook zeer verblijdt met het instorten van een van de pijlers. Het was alsof de brug zelf aangaf dat het genoeg was. Ze toonde zelf aan hoe bouwvallig ze was geworden over de jaren. Daarmee zou de ‘Maasbrugkwestie’ eindelijk zijn opgelost!
Het begin van de kwestie
Die kwestie speelde echter al minstens sinds 1880. Door het veranderende landschap werd de invloed van de Maas steeds sterker merkbaar. Zo vond er in dat jaar een omvangrijke overstroming plaats. Als oorzaken werden onder andere het slopen van de vestingwallen, maar ook vooral het geringe doorlaatvermogen van de Maasbrug genoemd. De bogen waren te smal om zulke hoeveelheden water in tijd af te voeren. Er moest iets veranderen. Een van de prominentste inwoners van de stad wierp zich op met het idee de oude brug af te breken en te vervangen door een nieuwe constructie van staal met een grote overspanning. Dit schreef Eugène Regout aan de Minister van Waterstaat en leden van de Tweede Kamer in 1882-1883. Het idee vond weerklank, en ook het stadsbestuur vond het bouwen van een nieuwe brug de voorkeur hebben boven het aanpassen van de oude. Jarenlang werd er verder over gesproken maar door de verminderde urgentie (er vonden geen overstromingen meer plaats) gebeurde er niets.
Hoog water in 1926
In 1893 werd in een rapport van de Gedeputeerde Staten gesteld dat de oude brug behouden moest blijven, en dat aan de Wyckerkant mogelijk een boog kon worden aangebouwd, om zo het doorstromingsvermogen te vergroten. De gemeenteraad reageerde nu echter met een tegengestelde mening: ‘Maastricht wenst geen nieuwe brug en heeft ook geen andere brug nodig.’ Maar Eugène Regout was nog niet klaar. Hij had in een aantal jaren de middenstand, schippers en burgemeesters van meerdere Maasgemeenten aan zich weten te binden, elk voor hun eigen redenen. In 1896 stelde hij in een brochure dat er een nieuwe brug moest worden gebouwd omdat de huidige ‘een ramp [is] voor welvaart en toekomst van stad en streek.’ Na hevige discussies werd de zaak op de lange baan geschoven. Hoewel er een onderzoekscommissie werd ingesteld, verdween de zaak voor een aantal jaren van het toneel.
Bij deze eerst ‘aanval op de brug’ werd al hevig gereageerd door de bevolking. Ook het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (LGOG) en vooral Rijksarchivaris Flament en monumentenbeschermer Victor de Stuers trokken met de pen ten strijde tegen de ‘wandalismen’ van de mogelijke afbraak. Gelukkig voor de tegenstanders van afbraak gebeurde er de navolgende jaren vrij weinig…
De brug en het kanaal
Pas in 1913 kwam de brug weer ter sprake, vanwege de Nederlands-Belgische plannen om de Maas te kanaliseren. Daarbij zou de brug ongemoeid blijven. De Eerste Wereldoorlog onderbrak deze plannen, en nadat de naoorlogse onderhandelingen met België hierover in 1920 plotseling waren afgebroken, werd besloten het Julianakanaal te bouwen. Om deze goed aan te laten sluiten op het kanaal Luik-Maastricht moesten aan de brug ‘enige voorzieningen’ worden getroffen. De brug was daarmee een speelbal in het vraagstuk rondom de Zuid-Nederlandse waterwegen geworden. Aldus begon de ‘Maasbrugkwestie.’
De brug voor de renovatie
Meer dan tien jaar lang kwamen alle verschillende partijen met eindeloze plannen en meningen over de Maasburg. Rijkswaterstaat, de gemeenteraad, historici, Monumentenzorg en nog vele anderen schreven er pagina’s over vol. Dát er wat moest gebeuren was duidelijk. Maar over wát er moest gebeuren bleef men het sterk oneens. Meerdere plannen passeerden de gemeenteraad en de Eerste en Tweede Kamer, maar van doorzetting van een der plannen was geen sprake. Ook binnen het gemeentebestuur waren de meningen verdeeld. In 1926 verklaarde de burgemeester, dhr. van Oppen, dat de oude Maasbrug afgebroken en ter plaatse vervangen moest worden door een nieuwe. Zoals beschreven leek de brug hem dat jaar gelijk te geven door een van zijn pijlers in de Maas te storten.
Opstand!
Het voorstel tot afbraak kwam dat jaar opnieuw in de zittingen van april/mei, en werd uiteindelijk aangenomen met 18 tegen 10 stemmen. Het besluit zorgde voor een storm van verontwaardiging in de pers en daarbuiten. De Maasbrugkwestie was door dit besluit helemaal niet van de baan, het zorgde alleen maar voor meer opstand tegen de plannen. Het leek wel alsof de raad, om van een moeilijk probleem af te komen, maar het fatale besluit had genomen. Het zorgde er voor dat boze burgers artikelen gingen plaatsen in de lokale bladen die een komisch, maar zeer ernstige ondertoon hadden: “Nog uit voorraad leverbaar: een puik onderhouden, zij het een weinig geschonden Stadhuis; een oude toren genaamd St. Jan (haast u, haast u); een kapitaal stel torens, genaamd St. Servaas, met bijbehorende zgn. Keizerszaal, kerk en omgang; een voormalig Dinghuis, voor het bijbehorend “torentje”; het schoone plein, genaamd het Vrijthof (alleen het hakhout zoowel in den grond staande als zich in potten op de stoep bevindende, loont de moeite). Inlichtingen verstrekt men gaarne te ’s Gravenhage evenals Maastricht (hoofdstad Ned. Limburg).”
Op 21 september 1926 werd het Comité tot Behoud der Maasbrug te Maastricht opgericht. In dit comité waren naast bekende ingenieurs, bouwkundigen, kunstenaars, letterkundigen en journalisten, ook het LGOG, De Limburgse Kunstkring en de R.K. Limburgse Kunstenaarskring vertegenwoordigd. Zij wilden de openbare mening voorlichten rondom de Maasbrugkwestie. De brug mocht niet verdwijnen, tenzij dit onherroepelijk vastgesteld was. Zij richtten op 27 mei 1927 een adres aan Koningin Wilhelmina waarin haar steun werd gevraagd als ‘Beschermster van al wat schoon en eerbiedwaardig is.’ Hopelijk zou ‘Hare tusschenkomst de redding moge zijn van een der schoonste sieraden van Haar land.’ De minister van Waterstaat antwoorde dat hij nog in overleg was met zijn collega’s, waarbij wel de wenselijkheid van een nieuw plan bleek.
Het keerpunt
Het keerpunt in de besluitvorming vond plaats in februari 1928. De regering had een nieuw plan aanvaard van twee ingenieurs, waarin de Maasbrug behouden bleef. Daarbij zou een nieuwe brug enige honderden meters stroomafwaarts gebouwd worden. In dat plan zou aan de Wycker kant twee pijlers vervangen worden door een nieuwe, stalen overbrugging. Ook zou daarbij een stuk van de Wycker oever, onder andere met drie huizen, moeten verdwijnen. Het gemeentebestuur was van deze plannen niet op de hoogte, en moest ze klaarblijkelijk in de krant lezen. Hierop werd een telegram naar Den Haag gestuurd waarin om opheldering werd gevraagd.
Bij wijze van protest tegen de her- of verbouwing van de brug werd de brug middels een begrafenisstoet in de carnavalsoptocht van 1928 naar haar graf gedragen.
Hoewel het politieke gesteggel zich gedurende het jaar voortsleepte, werd het verbouwplan op 28 september 1928 goedgekeurd. De raad, die twee jaar eerder nog voor afbraak stemde, was nu akkoord gegaan met een verdeling van de kosten met de regering en het behoud van zijn oude Maasbrug.
Een 'nui brögk'
Vervolgens begon de discussie waar de nieuwe brug zou moeten komen te liggen. In het plan van de regering zou deze uitkomen op de Markt, waarvoor dan een groot aantal huizen gesloopt moest worden. Hier kwam sterk verzet tegen, niet alleen omdat het een verlies van het stadsgezicht was, maar ook omdat het zodanig het grote verkeer door een van de drukste gedeelten van de stad loodste, terwijl je verkeerstechnisch dat verkeer juist om de stad heen wilt leiden. Helaas leverde dit verzet niet het gewenste resultaat op: de nieuwe brug zou op de Markt uitkomen. In 1932, twee jaar na het begin van de bouw, werd de nieuwe brug geopend door minister-president Jhr. mr. Ch. Ruys de Beerenbrouck. Het was een plechtige opening, met groots feest waarbij scholen en gemeenteambtenaren vrij kregen.
In dat jaar werden ook de namen van de bruggen officieel vastgelegd. Aangezien Maastricht altijd maar een brug had gehad, was het nooit nodig geweest deze een naam te geven. Ze stond bekend als dé brug of de Maasbrug. Hoewel de Maastrichter bevolking al snel benamingen had gevonden (‘aw brögk’ en ‘nui brögk’) werden de officiële namen vastgelegd op Sint Servaasbrug en Wilhelminabrug.
De verbouwing
In mei 1932, na het gereedkomen van de nieuwe brug, werd een noodbrug aangelegd bij de oude. De bogen aan de Wycker kant moesten volgens het plan plaatsmaken en werden door Het Regiment Genietroepen uit Utrecht opgeblazen. Vervolgens werd de nieuwe overbrugging aan de Wycker zijde gebouwd, de strekdam naar de Wilhelminabrug aangelegd, en de rest van de Sint Servaasbrug onder handen genomen. Deze ’restauratie’ was zo ingrijpend dat de publieke opinie vaak de indruk had dat de brug toch werd afgebroken. Het wegdek werd verwijderd en de vulling tussen de bogen, boven de pijlers, werd geheel vernieuwd met gewapend beton. Veel stenen werden verwijderd en genummerd, zodat ze teruggeplaatst konden worden. Een betrekkelijk groot deel werd echter afgekeurd en vervangen. Zo werd de Servaasbrug een grotendeels betonnen brug, met gedeeltelijk ‘originele’ en gedeeltelijk nieuwe stenen. ook de pijlers werden verstevigd, met contragewelven en ijzeren damwanden. De stenen rand aan weerszijden werd hersteld. Het 19e-eeuwse gietijzeren hek werd daarbij verwijderd, maar is deels nog in de stad terug te vinden!
Vanaf 22 augustus 1933 was de brug weer toegankelijk voor publiek en op 20 november werd ze officieel geopend, ditmaal zonder grote belangstelling of feestelijkheden. Wel waren er verschillende functionarissen aanwezig. De brug had daarmee een lange geschiedenis van discussies, plannen, vraagstukken, verzet en compromissen achter zich gelaten. Bevolking, belangrijke namen op hoge posities, de pers en meer had zich enkele decennia lang geroerd om de eigen standpunten naar voren te brengen. Actiecomités waren opgericht, carnaval en ironie was ingezet om de vinger op de zere plekken te leggen. Maar of ze daar onveranderd uit was gekomen? De ‘Opregte Mestreechter Vastelaovendgezèt’ vatte het spottend, maar duidelijk samen in 1934; ‘de oude brug, zo fris gerestaureerd, spiegelde zich in de Maas en vroeg zich verbaasd af: ‘Bin ieg ’t noe? of bin ieg ’t néét?’
Auteur: Tim Sijbers
Gebaseerd op:
Régis de la Haye, De Maas over. 2000 jaar vaste oeververbindingen in Maastricht. Vierkant Maastricht, nr. 4 (Maastricht 1984) 51-84.
Zie ook:
Deze archiefsprokkel over de tiende boog van de Sint-Servaasbrug of deze archiefsprokkel over het onderhoud van de brug in de 19e eeuw.