Jammer voor Maastricht, maar van groot belang voor de wetenschap.
Alle levende dieren werden beschouwd als afstammelingen van de dieren uit de Ark. Collette zou het niet meer meemaken, maar dit als onaantastbaar beschouwde wereldbeeld zou aan het wankelen worden gebracht door een opmerkelijke vondst in het noordelijk gangenstelsel van de Sint-Pietersberg. Het was de gefossiliseerde kop van een tot dan onbekend zeedier, die daar rond 1770 door blokbrekers werd aangetroffen.
fossielen
In de omgeving van Maastricht wordt al eeuwenlang kalksteen gewonnen. Over de wording en samenstelling van deze bouwsteen schrijft de schout van St.-Pieter, Godefridus Augustinus Collette, rond 1720 het volgende:
‘Van wanneer dateert de berg. Er zijn veel bergen voorafgaand aan de ”deluvie” geweest, maar ook vele zoals de Sint-Pietersberg, die pas geformeerd en bijeengedreven zijn tijdens de “deluvie” (diluvium betekent letterlijk zondvloed). Men vindt bij het breken van de mergelstenen allerhande zaken als oesters, halve en hele schildpadden en allerhande zeeschelpen, die versteend zijn: de schelpen tot steen, het inwendige ervan tot mergel. Men heeft zelfs het versteende gebeente van een heel mens gevonden, waarvan enkele stukken naar de prins-bisschop van Luik verstuurd zijn. Gebeenten van mensen en volledig gesloten oesters zijn zeldzaam, maar zeeschelpen, oesterschelpen, schildpadden en hoorntjes vindt men in grote hoeveelheden.’
Bent u nieuwsgierig? Dan kunt u de volledige archiefsprokkel 'De roof van de mosasaurus' downloaden.
auteur
Max Wijnen