De Sint Servaas en de Onze Lieve Vrouw zijn nu allebei parochiekerken, maar vóór 1800 fungeerden zij als kapittelkerken die niet voor het gewone volk toegankelijk waren. Hier kwamen alleen kapittelheren, kanunniken genaamd, om er het koorgebed te bidden, terwijl voor de Maastrichtse parochianen aparte kerken werden gebouwd. Om in het levensonderhoud van de kanunniken te kunnen voorzien, beschikten de beide kapittelkerken over aanzienlijke hoeveelheden grond. Vooral het Sint-Servaaskapittel met zijn veertig kanunniken was een belangrijke grootgrondbezitter.
Monulfus
Rond het jaar 570 stichtte bisschop Monulfus op het graf van Sint Servaas de Sint-Servaaskerk. Binnen het Romeinse castellum lag toen de bisschopskerk, de voorganger van de Onze-Lieve-Vrouwekerk. De Sint-Servaaskerk kwam erbij als een buiten de muren gelegen tweede kerk van de bisschoppen en was vooral de plaats waar Sint Servaas werd vereerd. Vanaf begin achtste eeuw kwam de kerk in handen van de Karolingen, rond 900 van de herto-gen van Lotharingen en vanaf circa 1000 van de Duitse koningen en keizers. In de achtste eeuw was er voor het eerst sprake van een aan de kerk verbonden geestelijke gemeenschap. Eeuwenlang bleef het kapittel bestaan tot het in 1797 door het Franse bewind werd opgeheven.
kapittel
Een kapittel was een college van geestelijken, kanunniken, die aan een kerk verbonden waren om er de liturgie te vieren en het koorgebed te bidden. Het waren geen monniken, maar wereldlijke geestelijken. Aan het hoofd stond de proost, die de wereldlijke zaken behartigde. De geestelijke leiding was in handen van de deken. Oorspronkelijk stonden het koorgebed en het gemeenschappelijke leven centraal, maar de mogelijkheid bestond om over privébezit te beschikken. Vanaf de twaalfde eeuw werd dit gemeenschappelijke leven geleidelijk losgelaten. Voortaan konden de kanunniken over een eigen toelage (prebende) beschikken en gingen zij in aparte huizen rond de kerk wonen.
Het vermogen van het kapittel bestond voornamelijk uit inkomsten uit grondbezit. Het merendeel werd al vóór 1050 geschonken, dikwijls door koningen en keizers. Al die schenkingen leidden ertoe dat het grondbezit van het kapittel over een groot gebied verspreid kwam te liggen: in het westen tot voorbij Leuven, in het noorden tot aan de Maas tussen Brabant en Gelre, in het zuiden tot onder Luik en in het oosten tot Erkelenz en Jülich. Bovendien liet het kapittel zijn eigen wijn verbouwen en beschikte daarom over wijnbergen langs de Ahr, de Moezel en de Rijn. De belangrijkste bezittingen lagen echter in elf plaatsen: de zogenaamde ‘Elf banken van Sint Servaas’. Acht van die dorpen liggen nu op Belgisch grondgebied. Met het woord ‘bank’ bedoelde men de plaatselijke schepenbank en de rechtspraak die deze uitoefende. In die banken had het kapittel niet alleen veel grond in handen, maar ook de rechtspraak over de inwoners. Het kapittel was de heer van die elf heerlijkheden en stond in die hoedanigheid rechtstreeks onder de koning of keizer zelf. De elf banken waren Vlijtingen, Hees, Sluizen, Koninksem, Grootloon, Zepperen en (Maas)Mechelen ten westen van de Maas, Heer, Berg (zonder Terblijt) en Berneau ten oosten van de Maas en tenslotte Tweebergen. Laatstgenoemde bank lag in Maastricht in het gebied tussen de Brusselsestraat en de Calvariestraat en ook nog een stuk buiten de tweede omwalling van de stad.
inkomsten
Uit al zijn grondbezit ontving het kapittel een behoorlijke hoeveelheid inkomsten. Het ver-pachtte zijn landerijen (ongeveer 2000 hectare) en ontving graan als opbrengst. Als het de parochiekerk in een plaats bezat, had het recht op het tiende deel van de opbrengst van de grond. Uit een aanzienlijke hoeveelheid grond van anderen ontving het ook nog cijnsen. Deze bestonden uit een vast geldbedrag en vaak ook uit een aantal kapoenen (gecastreerde en vervolgens vetgemeste hanen). De graanopbrengsten uit pacht en tiend en de wijn uit de wijngebieden, waren bestemd voor de prebenden van de kanunniken. Met de cijnsen, die veel minder opbrachten, werd oorspronkelijk de gezamenlijke maaltijd betaald; later, toen men niet meer samen at, het presentiegeld. De kapoenen kwamen met Kerstmis bij de kanunniken op tafel.
bron
Al deze gegevens en nog veel maar wetenswaardigheden zijn terug te vinden in het proefschrift "Het middeleeuwse grondbezit van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht in de regio Maas-Rijn" van de auteur van deze archiefsprokkel.
auteur
Rolf Hackeng